Anne Grietje Franssen vertrok naar Zweden, en ontdekte daar het vrijeluchtleven: friluftsliv.
Voordat ik naar Zweden verhuisde, had ik nog nooit van het begrip gehoord: friluftsliv (spreek uit: frie-loefts-lief). Letterlijk: vrijeluchtleven of buitenluchtleven. Pas later, toen mijn Nederlandse bestaan al ver achter me lag, realiseerde ik me dat dit de reden was voor mijn vertrek. Amsterdam had me gaandeweg ingesloten.
Er leek geen ontsnappen aan: het onophoudelijke verkeer, de week die zich vanzelf vulde zonder dat ik er echt erg in had, mijn baan op de krantenredactie waar ik, als een van de jongsten met het slechtste contract, niet enthousiast genoeg ja kon zeggen op alles wat me in de schoot werd geworpen. Is dit het nu, vroeg ik me af.
Dus reduceerde ik mijn bezittingen tot twee koffers en ging naar Zweden om me te vestigen als zelfstandig Scandinavië-correspondent en het goede leven na te jagen. Al was de invulling ervan geen uitgemaakte zaak.
Vlucht uit de stad
Het principe van de vlucht uit de stad is bijna net zo oud als de stad zelf. Met de industriële revolutie begon een grootscheepse verhuizing van het platteland naar de groeiende stedelijke gebieden – vaak om werk te vinden achter de lopende band. Voor de voormalige boerenarbeiders was het een verhuizing van buiten naar binnen, van een landelijk leven naar een bestaan dat zich afspeelde in de fabriek.
Hans Gelter, voormalig friluftsliv-onderzoeker en docent aan de technische universiteit van Luleå, vertelt hoe in die tijd vlak buiten de steden de eerste campings en stugor verschenen: eenvoudige, houten vakantiehuisjes waar fabrieksarbeiders en hun gezinnen gratis mochten verblijven, zodat ze zich na een dag of wat weer zo goed als nieuw bij hun werkgever konden melden. In diezelfde periode – eind negentiende eeuw – werden in Noorwegen en Zweden de eerste landelijke buitensportverenigingen opgericht: de Noorse toeristenvereniging en de Zweedse langlauf-associatie, later omgedoopt tot Friluftsfrämjandet.
De buitensport moest een tegengif zijn tegen de lange, eentonige werkdagen – de volksgezondheid was, met de verstedelijking, beduidend verslechterd. ‘Ga mee skiën, word sterk en harmonieus’ werd het credo van Friluftsfrämjandet. De vereniging organiseerde tochten naar de fjäll, het uitgestrekte berglandschap in Noord-Zweden, waar de natuur en de berglucht alle stadskwalen zouden helen.
Het ideaalbeeld van Zweden
Aangekomen in Zweden maak ik de fout mijn stadskwalen te willen helen in de stad. Mijn werk vereist nu eenmaal de nabijheid van mensen en de mogelijkheid om de trein te pakken naar ‘waar het allemaal gebeurt’. Dus werp ik een blik op de kaart en laat ik mijn oog vallen op Göteborg aan de westkust. Het is naar verluidt de groenste stad ter wereld, omgeven door bos, meer en zee. Plus: Göteborg heeft goede verbindingen met alle Scandinavische hoofdsteden.
En zo neem ik mijn intrek in een eenkamerwoning in een stille woonwijk, vlak buiten het centrum. Hoeveel ik in de verte beboste heuvels kan zien liggen, wordt mijn uitzicht nog steeds bepaald door blokken beton. Het grijs van de flats loopt moeiteloos over in het grijs van de lucht. Bij aankomst probeer ik mijn nieuwe thuis te laten passen in het ideaalbeeld dat ik heb van Zweden, gebaseerd op de boeken van Astrid Lindgren en Tove Jansson. Maar een paar maanden later moet ik toegeven: dit is het toch niet helemaal.
Ruim een halve eeuw nadat de Noorse dichter en toneelschrijver Henrik Ibsen (1828-1906) het woord friluftsliv introduceerde, dook de term opnieuw op. De Noorse ontdekkingsreiziger en wetenschapper Fridtjof Nansen gaf in 1921 op een bijeenkomst van de Noorse toeristenvereniging zijn eigen invulling aan het begrip: ‘een simpel leven in de natuur’.
Nansen zette het ware vrijeluchtleven af tegen een oppervlakkiger toerisme. Dat laatste, meende hij, is maar een vluchtige ontmoeting met de natuur. Vaak zelfs niet meer dan een voortzetting van de jachtige levens die we daarbuiten toch al leiden. Terwijl een belangrijk aspect van buitensportactiviteiten toch friluftsliv zou moeten zijn: ‘de mogelijkheid afstand te nemen van de mensenmassa’s, afstand van de voortdurende race (…) om in de natuur te komen, in de openheid.
Dit kan niet worden bereikt door de menigte te volgen (…) Hoe aantrekkelijk dit ook mag zijn; dit is geen friluftsliv. Het is vooral een voortzetting van het leven dat de jeugd de hele winter al geleefd heeft (…) Het stadse leven is uiteindelijk toch tegennatuurlijk, en zeker niet onze oorspronkelijke bestemming.’ In Nansens romantische lezing is de wildernis ons ware thuis, en een vrijeluchtleven de enige manier om thuis te komen.
Op zoek naar rust
Ondertussen is mijn Göteborgse appartement kleurlozer en eenzamer dan me lief is. Ik zit gevangen tussen de muren, de huizenblokken, en kan het maar moeilijk verteren dat boven en onder me talloze mensen wonen van wie ik de naam niet eens weet. Niemand groet elkaar, niemand maakt een praatje. Wie zich in het trappenhuis bevindt, houdt zijn ogen gefixeerd op de grond. Beter nog: als je iemand in het trappenhuis hoort, wacht je geruisloos achter je voordeur totdat diegene weg is. Op den duur ben ik nauwelijks nog thuis.
Ik leef zowat in de bibliotheek, in cafés, op de universiteit, op openbare plekken. En elk mogelijk moment van stilte – op de fiets, in de tram, tijdens mijn lunch – vul ik met ruis. Mijn rusteloosheid, het gevoel van zinloosheid: ze hebben een wat andere vorm dan in Amsterdam, maar zijn er nog steeds.
Af en toe ga ik een dag naar de zuidelijke archipel van Göteborg voor een portie verstilling. Even opladen, zou een ander misschien zeggen, al ben ik dat stadium gepasseerd. Want ik wil niet opladen, ik wil anders leven. Ik wil kunnen voelen, ik wil een horizon, ik wil af van de sluimerende onrust en ik wil een omgeving die die verlangens ondersteunt. In de zuidelijke archipel is alles anders.
Mijn stadspantser laat ik achter in de haven van Saltholmen en met de bootreis komt de stilte. Ik neem plaats op het bovendek, ruik de zee, voel het gekabbel van de golven, kijk uit over de rimpelingen van het water. Waarom, denk ik op een dag, zou ik nog naar de eilanden ontsnappen als ik hier ook gewoon kan wonen?
De natuur als klaslokaal
Voor Noorwegen was friluftsliv van meet af aan verbonden met de nationale identiteit. De Noren werden pas in 1905 onafhankelijk, na eeuwen onder gezag te hebben gestaan van eerst Denemarken en daarna Zweden. “Ze hadden een nationale trots nodig,” zegt Hans Gelter, “en vonden die in de bergen.” Friluftsliv werd wat de Noren tot Noren maakte. De Zweden, meent Gelter, identificeren zich er minder mee: “Friluftsliv is iets wat de Zweden dóen, niet iets wat ze zíjn.”
Ondertussen groeide het Zweedse Friluftsfrämjandet uit van een langlaufvereniging voor arbeiders tot een soort padvinderij voor iedereen, ongeacht leeftijd of achtergrond. In de jaren tachtig initieerde de organisatie iets ongehoords: de zogeheten I Ur och Skur-förkskolor, ‘in weer en wind-voorscholen’. De natuur als het primaire klaslokaal. Ik bezoek er een in Majorna, een voormalige arbeiderswijk in Göteborg.
Het regent, eerder regel dan uitzondering aan de Zweedse westkust, en de kleintjes zijn van top tot teen ingepakt in gevoerde, waterdichte overalls. Laarzen aan, muts op en ravotten maar. Een paar kinderen klauteren over de rotsen achter de school. Een ander groepje zit in een plas en voert een experiment uit: drijft een blad, een tak, een steen? De jongsten doen hun middagdutje: ook buiten, in opgestelde kinderwagens.
“We lunchen meestal binnen,” vertelt Andrea Hedenskog, de rector van de school. “En we verschonen er de luiers. Maar de rest van de dag zijn we buiten.” Want ook midden in de stad is de natuur nooit ver weg. Slottsskogen, een flink stadsbos, ligt op loopafstand en aan het voorschoolgebouw grenst een grote tuin. Een gedeelte is wild, met hoog gras, rotsen en een slingertouw. In een ander gedeelte hebben ze samen met de kinderen een moestuin aangelegd en een insectenhotel gebouwd.
Ik vraag rector Andrea Hedenskog wat het zoal oplevert, die hele dagen buiten zijn. “Heb je even?” antwoordt ze. Het is een wereld van verschil met de reguliere voorscholen waar ze hiervoor werkte. Om te beginnen zijn de kinderen veel minder vaak ziek. Ze zien meer daglicht, hun motoriek is beduidend beter dan die van kinderen die alleen op een vlakke ondergrond spelen en ze hebben lang niet zo veel last van het ‘van mij!’-syndroom.
“Buiten hebben kinderen niet de behoefte hun bezit te beschermen. Er ligt niet één tak, er liggen er duizend – genoeg voor iedereen.” Daar komt bij dat deze kinderen al vanaf hun eerste levensjaar kennismaken met verschillende dieren en planten, met het veranderende weer en de seizoenen. “Van jongs af aan krijgen ze bewondering voor de natuur mee.”
Een toegankelijke wildernis
Buitenluchtleven is in Zweden inmiddels opgenomen in het overheidsbeleid. Sinds de millenniumwisseling, staat op de overheidssite te lezen, drukken de kosten van stress op de werkvloer steeds zwaarder op het staatsbudget. ‘Steeds meer werknemers zitten met ziekteverlof thuis of gaan met vervroegd pensioen als gevolg van burn-outs en werkdruk. Het creëren van goede voorwaarden voor friluftsliv is een relatief goedkope manier voor de samenleving om te investeren in een goede volksgezondheid.’
En dus wordt in Zweden de wildernis zo toegankelijk mogelijk gemaakt. Daarmee verliest die wildernis soms iets aan wildheid, maar: alles voor de gezonde zaak. Er zijn tal van wandel- en fietspaden. Er is bewegwijzering, er zijn schuilhutten en openbare vuurplaatsen, voorzien van een stapel kant-en-klaar brandhout. En de Zweden maken er gretig gebruik van: je bent geen echte Zweed als je niet met het hele gezin in het weekend in vol buitensport-ornaat naar bos of meer volvoot om daar op een publieke barbecue een worstje te grillen.
Post-modern friluftsliv, noemt onderzoeker Hans Gelter dat. Gewoon buiten zijn is niet genoeg: het moet makkelijk, snel, en het liefst ook nog wat adrenaline opleveren. Dus gaan we met de auto, de sneeuwscooter of motorboot, drinken we onze thermoskoffie en zijn we rond het middaguur weer thuis.
Voor de vrijelucht-purist is dit geen écht friluftsliv, eerder een vorm van natuurconsumptie. “Vrijeluchtleven gaat niet over het consumeren van ervaringen, plekken of grondstoffen,” zegt Gelter. De moderne mens gebruikt de natuur veelal voor zijn eigen, specifieke doeleinden: als vlucht, als therapie (denk aan het ‘bosbad’), als heiligdom (de natuur-retraite), als medicijn, als arena voor de nieuwste activiteit of uitrusting. Onvervalst friluftsliv vereist een regelmatig en langdurig buitenzijn, vindt Gelter, en de ‘spirituele ervaring van een diepe verbondenheid met de natuur’. De harmonie die je alleen beleeft als je een poosje in de pas loopt met het wilde.
Levenslange ontmoeting met de wildernis
Ik vind mijn thuis uiteindelijk op het eiland Brännö. Het leven gaat er langzaam, het tempo is er stapvoets. Auto’s mogen er niet komen – dus loop ik, of fiets ik. Een handvol verkeersborden wijst de eilandbezoeker op de maximumsnelheid van twintig kilometer per uur. Brännö kent geen beton, geen flats, geen uitverkoop of winkels – op het gesubsidieerde eilandsupermarkt na dan, dat tevens dienst doet als postkantoor.
Hier kennen ze binnen de kortste keren mijn naam en als er post voor me is, attenderen ze me daar tussen de schappen conserven op. Het landschap is hier open. De rotsige ondergrond is begroeid met grassen en mossen, her en der staat een kaal berkenboomp dat met de zeewind is meegegroeid. Aan de westkant van het eiland ligt een natuurgebied waar ik een paar keer per week kom om te lopen en uit te kijken over de archipel. In de nazomer pluk ik er duindoorn, bos- en appelbossen – wekenlang kleuren mijn handen paars.
Friluftsliv blijkt een veranderlijk concept, waarvan de invulling afhankelijk is van de tijdgeest en je sociale kringen. Voor sommigen is het fika, oftewel koffie met gekeuvel, buiten bij een klein vuur op zondagmorgen. Anderen beschouwen het als een levenslange ontmoeting met – en toenadering tot – de wildernis. Als de zoektocht naar de wildernis in onszelf. Voor mij is het de stilte van het eiland. Het riet dat buiten mijn huis meedeint met het weer. Het dagelijkse lopen, het van het pad af gaan, het klauteren over rotsen, het stilzitten op een steen en uitkijken over het water. En daar dan gewoon zijn.
Meer lezen
- Online editor Lisanne woont in Zweden en schrijft erover in een columnserie.
- Ook Angel volgde haar droom naar Zweden.
Tekst Anne Grietje Franssen Fotografie Sebastian Sandqvist/Unsplash.com
Gepubliceerd op 10 juli 2020 Laatst bewerkt op 11 juli 2023