Wat kunnen we leren van vrouwelijke filosofen?

Wat je niet ziet of hoort, bestaat niet? Nee, dat geldt zeker niet voor vrouwelijke filosofen. Ook al werden hun ideeën lang niet opgeschreven en overgeleverd, ze spreken zich al duizenden jaren uit. Wat kunnen we van hen leren?

Het is nauwelijks voorstelbaar, maar toch: nog niet eens zo heel lang geleden werden er niet of nauwelijks vrouwelijke filosofen behandeld tijdens de universitaire studie filosofie. Aline D’Haese, die in Vlaanderen oude talen en wijsbegeerte studeerde, kan het zich tenminste niet herinneren; net zo min als de Nederlandse filosoof Frank Meester, met wie ze dit jaar het boek De zijkant van de filosofie schreef. Waren er dan geen vrouwelijke filosofen, dachten vrouwen niet?

Wat denk je zelf? Natuurlijk waren er vrouwelijke filosofen. Hun werk is – in elk geval in de oudheid en in de vroege middeleeuwen – alleen niet op schrift gesteld en ook later vaak niet op traditionele manier voor het voetlicht gebracht. Daardoor werden deze filosofen niet in de officiële canon opgenomen en konden ze heel makkelijk uit het collectieve bewustzijn wegzakken. En wat je niet meer ziet of hoort, bestaat niet meer.

Gelukkig nemen we daar de laatste jaren geen genoegen meer mee. Nu we in een tijd leven waarin we graag alle stemmen in een arena willen horen, niet alleen die van de dominante cultuur, gaan steeds meer mensen op onderzoek naar wat vrouwelijke denkers te vertellen hadden en hebben.

Dan blijkt dat ook vrouwen altijd al liefde hadden voor wijsheid – de letterlijke betekenis van het Griekse woord filosofie. ‘Filosofen reflecteren op de meest fundamentele vragen over het menselijk bestaan, de plaats van de mens binnen grotere verbanden en de aard van de natuur en de kosmos,’ zegt Caroline Ceton in de door haar samengestelde bundel Vrouwelijke filosofen.

De ideeën van vrouwelijke denkers tref je niet aan op de plekken waar je het werk van hun mannelijke collegae vindt: in bibliotheken, op universiteiten. Vrouwen schoolden zich – als ze daar de mogelijkheid toe hadden – eeuwenlang buiten de traditionele onderwijs-instituten. Ze leerden onder leiding van hun vader, hun echtgenoot of hun broer, of in kloosters. Ze correspondeerden met de grote mannelijke denkers van hun tijd, ze hadden een salon waar ze hen ontvingen, ze schreven filosofisch getinte romans.

Denken over hoe je denkt

Om vrouwelijke denkers in kaart te brengen, moet je als onderzoeker veel omtrekkende bewegingen maken, is de ervaring van Aline D’Haese. Het is veel lezen, eindeloos googelen, zegt ze, van het ene stuk naar het andere, en dan vind je af en toe een naam of een citaat waarmee je iets kunt. Wat dan opvalt, is dat de filosofes lange tijd een aantal favoriete thema’s hadden. Zo gaan ze bijvoorbeeld vaak aan de gang met de aanname dat het denken van vrouwen inferieur zou zijn aan dat van mannen. Logisch: daarmee hebben zij te maken, natuurlijk staan onderwijsmogelijkheden voor vrouwen boven aan hun onderwerpenlijstje.

Verder zie je dat het denken van vrouwelijke filosofen vaak gericht is op hun eigen handelen en hun dagelijkse leven. Dat valt op omdat de gevestigde academische (lees: mannelijke) filosofie daar steeds losser van kwam te staan. Ook dat is best begrijpelijk: vrouwen hebben lang veel minder vrijheid op allerlei gebied dan mannen. “Vroeger was het zo vreemd als een vrouw filosoof wilde worden dat haar eigen denken wel onderwerp móést zijn van haar filosofie,” zegt D’Haese.

Vanuit de oudheid zijn geen geschriften van filosofes overgebleven. Vrouwen worden in die tijd opgeleid voor huishoudelijke taken, niet om in de schaduw te zitten, druiven te eten en over het leven te mijmeren. Maar dat wil niet zeggen dat er dan helemaal geen denkende vrouwen zijn. Je vindt ze in de geschriften van mannen.

“Iedereen kent bijvoorbeeld Pythagoras,” vertelt D’Haese. “Maar Theano, zijn leerlinge en geliefde, die nauwelijks bekend is, was ook heel interessant. Zij verduidelijkte zijn leerstelling en voorzag die van kritiek. Ze heeft gezegd dat je als vrouw bij het naar bed gaan met je man zowel je kleren als je schaamtegevoel moet afleggen, om die daarna allebei weer aan te trekken. Toen men haar vroeg: ‘Welke kleren bedoel je?’ antwoordde zij: ‘Die waardoor ik vrouw heet.’ Dat doet me altijd denken aan de beroemde uitspraak van Simone de Beauvoir: ‘Je wordt niet als vrouw geboren, maar tot vrouw gemaakt.’ Theano zei dat dus al meer dan tweeduizend jaar geleden.”

Met dank aan de baard

In de middeleeuwen moet je vrouwelijke denkers vooral in kloosters zoeken. Dat is de enige plek waar vrouwen in die tijd een opleiding kunnen volgen en waar ze dankzij die opleiding een soort zelfstandigheid kunnen ontwikkelen die hun status en aanzien geeft. Neem bijvoorbeeld Hildegard van Bingen (1098-1179), een Duitse abdis die zich als eerste christelijke denker diepgaand en op positieve wijze bezighoudt met de vrouw. Haar overtuiging dat de vrouw een denkend én een fysiek wezen is, dat een eigen genot beleeft aan seksualiteit, mag in een tijd waarin vrouwen bij overspel altijd de schuld kregen en dan in een moeras werden gewurgd, gerust gewaagd worden genoemd. Maar Van Bingen wordt alom gerespecteerd, ze correspondeert met hooggeplaatste kerkelijke leiders en met keizers, die ze ook van advies voorziet.

Christine de Pizan (ca. 1364-ca. 1430), de eerste vrouwelijke professionele schrijver, is ook het vermelden waard. “Zij ging na de dood van haar man schrijven om haar gezin te kunnen onderhouden,” vertelt Aline D’Haese. “Ze was sterk sociaal geëngageerd – ze streefde niet zozeer naar gelijke rechten voor vrouwen als wel naar gelijke waardering. Zij verdedigde de vrouw en verzette zich tegen de misogynie die je destijds in boeken en in de maatschappij zag. Dat gebeurde dus toen al. Soms lijken we sindsdien weinig te zijn opgeschoten.” In haar Boek van de stad der vrouwen (1405) beschrijft De Pizan de ‘Vrouwenstad’ die ze aangespoord door de godinnen Rede, Rechtvaardigheid en Recht bouwt, waar vrouwen bescherming kunnen vinden tegen de vrouwvijandige aanvallen van filosofen en schrijvers.

Marie le Jars de Gournay (1565-1645), de ‘adoptiedochter’ van de beroemde filosoof Michel de Montaigne is ook zo’n vooruitstrevende vroege filosofe. In haar feministische geschriften verklaart ze de verschillen tussen mannen en vrouwen als een gevolg van de omstandigheden waarin ze opgroeien. Van haar komt ook het tijdloze citaat: ‘Degene die dertig absurditeiten vertelt, zal nog steeds de prijs winnen, met dank aan zijn baard.’

In een rol geduwd

In de renaissance, de Verlichting en de romantiek verschijnen er steeds meer vrouwen op het filosofische toneel. Anna Maria van Schurman (1607-1678) natuurlijk, ‘een wonder van vrouwelijke intelligentie’, de eerste vrouw die in Nederland aan de universiteit colleges mag volgen (wel vanachter een houten schot, zodat mannelijke studenten haar niet kunnen zien). D’Haese: “Zij zegt dat vrouwen alles zouden mogen leren. Dat ze hun kennis vervolgens niet mogen gebruiken voor professionele activiteiten vind ik wel weer jammer.”

Harriet Taylor Mill (1807-1858), die nauw samenwerkt met haar man, de invloedrijke Engelse filosoof John Stuart Mill, en voor gelijke rechten voor man en vrouw pleit, omdat dit tot een ideale samenleving zou leiden. De Duits-Russische essayiste en psychoanalytica Lou Andreas-Salomé (1861-1937), die Nietzsche van commentaar voorziet en Freud op fouten in zijn denken over het narcisme wijst.

In de twintigste eeuw is er uiteraard de Française Simone de Beauvoir (1908-1986) met haar nog altijd invloedrijke essay De tweede sekse (1949) en haar romans. Haar meest recente biograaf meent dat haar invloed op de existentialistische filosofie van haar levenspartner Jean-Paul Sartre groter was dan vice versa. D’Haese: “De Beauvoirs grote verdienste is dat ze laat zien hoe vrouwen door de eeuwen heen, en deels tot op de dag van vandaag, in een rol worden geduwd en tot een bepaalde vorm van vrouw-zijn worden gevormd: moeder, vrouw van, minnares van.”

Maar toch, als filosoof houdt zelfs De Beauvoir zich dus nog steeds voornamelijk bezig met haar eigen sekse. Naarmate vrouwen meer ruimte innemen in de maatschappij, nemen ze die ook in binnen de filosofie. Daarmee wordt het ook minder noodzakelijk om zichzelf als denkende vrouw te verdedigen.

De Duits-Amerikaanse Hannah Arendt (1906-1975) bijvoorbeeld, doet daar in haar belangrijke werk over totalitarisme helemaal niet aan. Misschien is dat wel een kantelpunt, zegt Aline D’Haese. “Hedendaagse vrouwelijke filosofen zoals Martha Nussbaum behandelen algemene thema’s die nu spelen in de wereld, zonder zich te verontschuldigen voor het feit dat zij daar als vrouw iets over gaan zeggen.” Sterker nog: jonge Nederlandse filosofen als Eva Meijer en Lieke Marsman proberen niet eens meer vanuit de mens te denken, maar vanuit de dingen, de dieren, de bergen.

Vrouwelijk denken

Bestaat er eigenlijk zoiets als vrouwelijk denken? Denken vrouwen hetzelfde als mannen of wordt wat zij denken grotendeels bepaald door de cultuur waarin ze leven, zoals Marie le Jars de Gournay al betoogde? Is het nurture of nature, kortom? De meningen zijn, zoals wel vaker bij deze vraag, verdeeld. “Er zijn biologische verschillen tussen mannen en vrouwen en ik denk dat die gevolgen hebben voor hoe we ons gedragen en hoe we denken,” zegt Aline D’Haese. “Ik zou willen pleiten voor een vrouwelijke filosofie op basis van verschil met een streven naar gelijkheid. Het een is niet meer of minder dan het andere.

De Amerikaanse filosoof Judith Butler zegt dat zelfs sekse een sociale constructie is. Ik denk dat je toch niet om lichamelijke verschillen heen kunt, maar Butler heeft wel een punt dat we er te veel aandacht aan besteden. Waarom is juist dat verschil tussen man en vrouw zo belangrijk? We zouden de wereld toch ook kunnen indelen in mensen met of zonder bruine ogen? Dat vind ik een interessante kijk.”

Over ‘pittige’ tantes

Hebben de vrouwelijke denkers iets aan de canon toegevoegd, denkt D’Haese? Hebben hun ‘meest fundamentele vragen over het menselijk bestaan, de plaats van de mens binnen grotere verbanden en de aard van de natuur en de kosmos’ de filosofie rijker gemaakt? D’Haese: “Ik denk van wel: ze hebben thema’s aangehaald die mannen niet aangehaald zouden hebben, bijvoorbeeld over het lichamelijke van de vrouw. Er zijn thema’s bespreekbaar gemaakt die zonder de vrouwelijke inbreng niet besproken zouden zijn geweest.

Een tijdje geleden las ik een leuk stuk van Japke-d. Bouma in NRC Handelsblad over ‘12 dingen die je beter niet tegen een vrouw kunt zeggen’. Daarin haalt ze onderzoek aan dat aantoont dat vrouwen vaker kleinerend worden toegesproken dan mannen. Vrouwen met een mening worden ‘pittige tantes’ genoemd, terwijl er nooit sprake is van ‘pittige ooms’. Zo heb je wel een ‘drama queen’, maar geen ‘drama king’. Ik denk dat het de verdienste is van vrouwen die hebben gefilosofeerd dat dit soort dingen nu op tafel ligt en serieus genomen wordt, ook door mannen. Datzelfde geldt voor thema’s als #metoo of Black Lives Matter.

Patrisse Cullors, een van de oprichters van BLM, vind ik een inspirerende hedendaagse denker. Zij zegt: ‘Alleen ons tolereren is niet genoeg. Je moet je verantwoordelijkheid nemen en iets doen.’ Het feit dat we dit soort onderwerpen aankaarten is het resultaat van jaren vechten voor een stem die gehoord moet worden, niet alleen in de filosofiewereld maar overal.”

Volgend punt op de agenda: niet-westerse filosofen, zowel mannelijke als vrouwelijke. Daar weten we nog veel te weinig van. “Als filosoof moet je altijd alles wat je voorgeschoteld wordt kritisch blijven bekijken en bevragen,” zegt Aline D’Haese. “Filosofie houdt nooit op.”

Meer lezen

Tekst Liddie Austin  Illustraties Jordan Kay

Promotional image

Van mental health tot goed nieuws

Flow nieuwsbrief

Wil je nog meer verhalen van Flow? Twee keer per week versturen we een mail met nieuwe artikelen.

SCHRIJF JE IN