Wanneer wordt alleen-zijn eenzaamheid?

Iedereen voelt zich weleens alleen, maar wanneer gaat dat gevoel over in eenzaamheid? Journalist Caroline Buijs zoekt het uit – en ziet ook de goede kanten van tijd in je eentje doorbrengen.
Tekst Caroline Buijs Fotografie Danique van Kesteren
Gepubliceerd op 9 juli 2019
Het was nog niet zo lang ‘aan’ met mijn geliefde toen hij in de zomer van 1991 voor twee maanden naar Latijns-Amerika vertrok. Mobiele telefoons bestonden nog niet, luchtpostbrieven waren eindeloos onderweg en bellen was duur. Mijn vriendinnen waren op vakantie en ik zou de zomer doorwerken als stewardess. Maar vanwege een bacterie mocht ik niet vliegen. En dus zat ik alleen op mijn bovenhuisje zonder balkon in warm Amsterdam. Het is in mijn herinnering de eerste keer dat ik me echt eenzaam voelde. Alleen om boodschappen te doen kwam ik mijn huis uit, want de aanblik van een zomerse stad waarin iedereen behalve ik het leuk leek te hebben, was onverdraaglijk.
Totdat ik na een week besloot het dan maar leuk te maken in mijn eentje. Ik werd lid van de bieb en jaagde er die zomer het hele oeuvre van W.F. Hermans doorheen. Ik ontdekte de musea in mijn stad, die ik tot dan toe links had laten liggen. Ik fietste met mijn kleedje naar het Vondelpark en zag dat er heel veel mensen in hun eentje lagen te lezen, wat een mooi soort verbondenheid gaf. Achteraf was het een leerzame zomer: ik kwam erachter dat ik vriendschap kon sluiten met mezelf en het naar m’n zin had terwijl ik alleen was. Mijn eenzaamheid ging over in – zoals de Engelsen dat zo mooi noemen – solitude: positieve afzondering, waarbij je het juist fijn vindt om alleen te zijn.