Zinnetjes van Aaf: struikelen over de verkeerde mannen

Columnist Aaf Brandt Corstius was ervan overtuigd: ze was geen relatiemateriaal. Of lag het toch niet helemaal aan haar?
Relatiemateriaal. Bestaat dat woord eigenlijk of heb ik het zelf bedacht? Het was in elk geval een handig woord om te beschrijven wat ik níet was: relatiemateriaal. Vond ik zelf dan. Ik deed er dertig jaar over om te ontdekken dat ik het wel was. Spoiler! Het kwam goed. Maar die dertig jaar, dat was best lang. En vervelend.
Ik vermoed inmiddels dat iedereen het weleens denkt: dat-ie geen relatiemateriaal is. Of bijna iedereen denkt dat vast. Er zijn ongetwijfeld mensen die zo zelfverzekerd geboren zijn dat ze denken dat er altijd wel een prins of prinses op het witte paard ergens op ze staat te wachten, en dat zij ook een prins of prinses zijn. Maar ik dacht dat niet. Bepaald niet. Misschien zat het gewoon in mijn karakter: ben ik neurotisch en onzeker geboren, en angstig ook. Angstig dat er nooit iemand op mijn pad zou komen. Of misschien ligt het aan mijn jeugd – dat weet je nooit.
Ik had geen standaardjeugd: mijn moeder overleed toen ik zes was, ik had een lichtelijk bizarre vader die het ook niet wist allemaal, en me bovendien een wonderlijk voorbeeld gaf als het ging om de wereld van de mannen. Hij verslond vele vrouwen, had vaak tegelijkertijd relaties met meerdere types, vertelde me lacherig ongeveer alles over zijn liefdesleven en nam zijn relaties duidelijk niet al te serieus. Mijn beeld van de man in de liefde is daar wellicht wat door beïnvloed. Al moet ik zeggen dat mijn vader op mijn twaalfde, toen hij eenmaal zijn tweede grote liefde vond, mijn stiefmoeder Ina, volledig voor haar ging. Dus ik heb wel gezien hoe een man volledig bij één iemand kan zijn.
Hopeloos verliefd
Ik wilde dat, volledig voor iemand gaan, en ging dat ook. Het kwam echter altijd alleen van één kant: de mijne. Ik herinner me mijn puberteit als een aaneenschakeling van hopeloze verliefdheden, vaak, natuurlijk (denk ik nu), op de botte, onbereikbare types van mijn klas. Te knap, te populair, te onaardig. Soms viel ik trouwens ook op een onpopulair, onooglijk type, want ik viel werkelijk op iedereen. Maar onpopulair en onooglijk betekent nog niet per se haalbaar. Zo’n type was ook nooit aardig. Nee, de aardige jongens zag ik niet staan. Zij mij trouwens ook niet.
Terwijl de meiden van mijn klas ’s avonds laat op de slaapzaal op schoolkamp bespraken wat de raarste plek was waar ze het ooit hadden gedaan, dook ik steeds verder mijn slaapzak in en deed alsof ik heel diep sliep. Ik had het nog nooit gedaan! Dus al helemaal niet op een rare plek! Wat waren dit voor ervaren, zelfverzekerde wezens? Waar toverden ze al die jongens vandaan? Hoe werden zij verleid, in de richting van een heel rare plek, om het vervolgens te gaan dóen? Ik had nog niet eens gezoend en vond het al jaloersmakend hoe sommige meisjes van mijn klas heel casual hun armen om een jongen heen konden slaan in de pauze, of een vriend even van achteren een knuffel gaven als ze de klas in kwamen. Hoe. Deden. Ze. Dat. In. Godsnaam. Ik had geen idee.
Mezelf opnieuw uitvinden
Het werd allemaal iets beter, in theorie dan, toen ik volwassen werd. Op mijn achttiende verhuisde ik voor een jaar alleen naar Amerika, om daar te studeren, en dat bleek een kans. Een kans om eens iemand anders te zijn dan degene die ik thuis al achttien jaar was. Iedereen op school kende mij als Aaf-zonder-verkering, als Aaf met wie je wel kon lachen, die best bijdehand was, maar die totaal niets met jongens te maken had. Op liefdesgebied dan. Het was op mijn middelbare school vreemd geweest als ik ineens een flirterige blik had geworpen, of met iemand was gaan schuifelen op een feest. Ik was, zoals tieners van nu dat noemen, door alle jongens van mijn school collectief ge-friendzoned: hooguit materiaal voor een vriendschap of lachen in de pauze, maar niet voor verkering. Geen relatiemateriaal.
Maar in Amerika kon ik mezelf opnieuw uitvinden, en dat deed ik dan ook. Ik droeg mezelf streng op om nooit verlegen te zijn. Nooit de kat uit de boom te kijken. Naar feestjes te gaan. Te drinken dat het een lieve lust was. Niet dat dat laatste mijn tip aan relatiezoekers van nu zou zijn, maar het hielp me wel iets, in de wereld van de liefde. Of in ieder geval in de wereld van het zoenen en de seks. Op die wilde feestjes durfde ik ineens, en zo kreeg ik in ieder geval wat ervaring. Geen verkering. Wel ervaring.
In de disco
Terug in Nederland ging ik door met uitgaan: mijn ingang tot de wereld van de jongens en de mannen. En ik kreeg via de disco mijn eerste relatie. Totaal prut: hij was een lul, ik was te gedwee, maar het was tenminste een relatie. Vond ik. De tweede relatie liet jaren op zich wachten, maar dat was een leuke. Een lieve jongen, die bovendien eerst tijdenlang mijn beste vriend was geweest. Ik vond hem tijdens een studie in New York. Nee, hij was geen lul. Alhoewel: hij maakte het uit toen we allebei terug moesten naar ons eigen land – hij naar Mexico, ik naar Nederland. En dat terwijl ik groots had aangeboden om voor hem te emigreren naar Mexico City. Zie je wel, dacht ik. Ik ben hier gewoon niet voor gemaakt. Had ik eindelijk een goeie gevonden, wilde hij niet dat ik voor hem zou emigreren!
Maar het werd nog erger. Rond mijn 26e werd ik verliefd op iemand die mij vier jaar lang geestelijk, tja, mishandelde. Dat klinkt nu een beetje pittig, maar het was wel zo. Hij loog, bedroog me, manipuleerde me, hield me voor de gek, liet me mijn werk, familie en vrienden achterlaten om voor hem naar Amerika te verhuizen (op de een of andere manier moesten mijn geliefden altijd aan de andere kant van de wereld wonen) en liet me, toen ik eenmaal geëmigreerd was, keihard vallen.
Nu even niet
Dus ik ging terug naar Nederland. Wonden likken. Concluderen dat ik absoluut geen relatiemateriaal was. Of misschien wel, maar alleen voor gestoorde, disfunctionele relaties, en die wilde ik nooit meer. Toen deed ik iets wat achteraf gezien misschien slim was. Het was niet echt een bewuste keuze, alhoewel: misschien toch, een beetje. Ik begon een relatie met iemand die ik via via kende. Ik vond hem niet echt leuk, hij mij ook niet geloof ik, maar we waren allebei vrijgezel en ach, prima, dan hadden we wat te doen.
We hadden een paar maanden iets met elkaar, een paar maanden waarvan ik me amper wat herinner, maar die me wel losweekten van de gek waar ik me vier jaar aan had overgeleverd. Die was woedend dat ik iets met een ander was begonnen (want wij knipperlichtten al jaren, en hij was ervan uitgegaan dat dat gewoon zo zou doorgaan). Ik zag die slechterik niet meer. Nooit meer. Nooit meer mee gebeld, gemaild, ge-sms’t. Dat bleek het beste. Helemaal stoppen. Soms moet je een relatie behandelen alsof het een harddrug is. (Ook een les, trouwens.) Nadat ik het ook uitgemaakt had met de Tussenman, zoals ik hem maar even zal noemen, en volledig losgekomen was van de Slechterik, hoefde ik niet meer. Ik wilde gewoon even geen relatie.
Het Geheim
Ja, ik was aangekomen op dat punt waar mensen mij al jaren over vertelden, en waar vele Instagram-quotes over bestaan: het moment dat je het wel prima vindt met jezelf. Dat je jezélf leuk vindt. Dat je tevreden bent met je eigen gezelschap. ‘Because the greatest love of all is happening to me, I’ve found the greatest love of all inside of me’ zong Whitney Houston al toen ik tien was, maar dat moest nog even indalen.
Ik was los van de mannen, had ineens een geweldige baan gekregen – dagelijkse columnist van de toen net opgerichte krant nrc.next – die mij op allerlei leuke paden bracht: optredens, lezingen, interviews. Ik genoot ervan. En liet me interviewen bij een kleine talkshow in een Amsterdams theatertje, met zo’n dertig man publiek. Ik had mijn column net een paar maanden, was uitgenodigd om erover te komen vertellen en dacht: o ja, die interviews doet die Gijs Groenteman. Dat lijkt me wel een leuk iemand.
Harde schnitt, zoals ze dat in de filmwereld zeggen: met die Gijs Groenteman ben ik inmiddels dertien jaar samen. Samen twee kinderen, een huis, twee katten. Ik ben de stiefmoeder van zijn twee kinderen, die inmiddels allebei achttien zijn. Want ik bleek dus wel relatiemateriaal. Het geheim was: die eerdere mannen, die waren dat niet. Helemaal geen relatiemateriaal, zelfs. Ik weet niet hoe het met elk van de mannen is afgelopen, want er fietsten er nog een paar tussendoor, maar van degenen van wie ik het wel weet, hebben ze nog steeds geen relatie. Geen bestendige, in ieder geval. Nooit voortgeplant, nooit samengewoond. Geploeterd in de marge, en daar nog steeds mee bezig. ‘Jij bent juist het beste relatiemateriaal dat er is,’ heeft Gijs vaak tegen mij gezegd. (Ja, hij is echt heel lief.)
Maar het geheim zat hem erin dat ik iemand had gevonden die dat was. Hij bleek het perfecte relatiemateriaal, voor mij. En ik voor hem. Natuurlijk maken we weleens ruzie. Zwijgen we soms een ochtend bokkig tegen elkaar. En gaan we, heel soms, boos slapen. Dat kan, als je goed relatiemateriaal in handen hebt. (Niet te vaak doen, overigens, boos gaan slapen. Dat is ook een tip.) Ik weet nu dat ik dat heb. En dat ik dat ben. En dat sommige mensen het niet zijn. Had ik het maar wat eerder ontdekt. Al was ik dan misschien nooit, via via en onhandig struikelend over de verkeerde mannen, in dat theatertje in Amsterdam terechtgekomen.
- Deze column van Aaf vind je terug in Flow 7-2019.
Tekst Aaf Brandt Corstius Fotografie Dawid Zawiła/Unsplash.com