Kwijt
Ik weet altijd waar mijn spullen zijn. Dat is vrij normaal, maar ik weet ook waar alle spullen zijn van de mensen die ook nog in dit huis wonen. Dat zijn er drie. Dus dat is knap, vind ik zelf. Als de post-puber zoon roept: ‘Waar is mijn waterfles,’ dan roep ik: ‘Op het rode kastje in de gang.’ Als de andere puber roept: ‘Waar is mijn korte broek, die ene weet je wel, van lichte spijkerstof, niet die donkere.’ Dan roep ik: ‘Hangt te drogen over traphekje.’ Als de man des huizes zijn zonnebril zoekt, zeg ik: ‘Op het witte kastje op zolder, ik weet ook niet waarom hij daar ligt, maar daar ligt-ie.’
Ik weet niet alleen waar de spullen zijn als ze liggen waar ze liggen, ik weet ook waar ze zijn als ze niet liggen waar ze moeten liggen. Dus als zoon zijn huissleutel kwijt is, dan kan ik verzinnen welke weg die sleutel afgelegd zou kunnen hebben naar zijn nu verstopplek. Ik kan verzinnen dat er gisteren een vriendje in de gang stond, dat ze aan het stoeien waren, dat er toen een jas van het rode kastje in de gang op de grond viel, dat die misschien in zijn val de rode sleutel meegesleurd zou kunnen hebben en dat het mogelijk zou kunnen zijn dat de rode sleutel in de oud papierbak terecht is gekomen die daar gisteren even tien minuten heeft gestaan omdat de kelderkast waar hij normaal staat, werd uitgeruimd voor de KPN-monteur. En ja hoor. Of dat de andere zoon drinken uit de koelkast pakte toen de telefoon ging, dat hij daardoor wellicht vergeten was dat zijn agenda nog op het aanrecht was blijven liggen, dat de man toen de boodschappentas op het aanrecht zette en dat het zou kunnen zijn dat de agenda nu in de koelkast ligt, omdat de man soms wel beetje verstrooid is als hij boodschappen opruimt. En ja hoor.
Vroeger was ik er al beroemd om. Als zoon zei: ‘Mam ik ben van dat ene Playmobil-poppetje dat zwaard kwijt, niet die ene met dat grote ding eraan, maar die met dat vlaggetje aan de onderkant’, dan kon ik me de hele lange lange weg van dat zwaard voorstellen (tv kijken op de bank met poppetje, poppetje uit elkaar geplukt, zwaard misschien tussen de kussens van de bank terechtgekomen, daar is de schoonmaakster gaan stofzuigen gisteren en misschien dus zwaard in stofzuigzak?). Ik kende vroeger alle accessoires van de Playmobil-poppetjes uit mijn hoofd en ik diepte kapseltje, zwaard, mini-cavia uit het dierenziekenhuisje moeiteloos op uit naden van banken, gleuven van vloeren, wasmanden, rare richeltjes onder kasten, de mand vol knuffels, of nog erger: de legodoos.
Ik leef dus eigenlijk twee levens. Of misschien wel 10.900 levens, te weten die van mezelf, en van al onze spullen die de hele dag dingen doen die ik me in kan beelden. Mijn bionische inbeeldingsvermogen zorgt ervoor dat we hier in huis bijna alles terugvinden, omdat er soms zelfs midden in de nacht een filmpje gaat ratelen in mijn hoofd van een mogelijk scenario rond een verloren voorwerp. (Het behoeft geen uitleg dat ik de enige ben, en dat de mannen hier wat pragmatischer omgaan met de afdeling verloren voorwerpen. Weg is weg en kwijt is kwijt en – schouderophaal – we zien morgen wel weer.)
Ik weet niet wat ik er mee moet, misschien kan ik er nog eens geld mee verdienen in een tv-show, maar ik weet wel dat er één groot voordeel is aan ontspullen: er zijn opeens een stuk of 1000 spullen minder onder mijn hoede, en een stuk of 1000 filmpjes minder in mijn hoofd. Dat is waarom ontspullen zo gezond is. Het levert een leger hoofd op. In ieder geval dat van mij.
Het levert me trouwens ook een nieuwe zin op: Als ik dit kwijt zou zijn, zou ik het dan gaan zoeken? Ja is houden, nee is weg ermee.
Astrid is samen met Irene de oprichter van Flow. Ze woont samen en heeft twee kinderen. Ze schrijft elke dinsdag over de zin en onzin van ontspullen.