Ze schilderde rauwe, figuratieve portretten, die haar modellen niet op hun voordeligst toonden – en dat in een tijd dat abstract de norm was. Pas op hoge leeftijd kreeg Alice Neel (1900-1984) erkenning. Ze genoot er met volle teugen van.
Helemaal aan het begin van een nieuwe eeuw wordt ze geboren, op 28 januari 1900, als vierde kind van Alice Concross Hartley en George Washington Neel. Haar jeugd brengt ze door in Colwyn, een kleine stad net buiten Philadelphia; een plek totaal zonder cultuur, zoals ze later misprijzend zal zeggen. Tekenen is haar lust en haar leven. Ze wil kunstenaar worden, maar vindt daarvoor geen steun: ‘Ik weet niet wat jij denkt te gaan doen in de wereld,’ zegt haar moeder. ‘Je bent maar een meisje.’
En dus gaat ze na de middelbare school als secretaresse aan de slag om bij te dragen aan het gezinsinkomen. Maar haar droom geeft ze niet op: ze volgt tekenles op de avondschool en heeft in 1921 genoeg gespaard om fulltime schilderkunst te studeren aan de Philadelphia School of Design for Women. Het eerste jaar van deze opleiding betaalt ze zelf; voor de resterende drie jaar weet ze beurzen te bemachtigen. Ze profileert zich dan al door het realisme te verkiezen boven de modieuzere impressionistische schilderstijl.
Moederschap
Alice zal later zeggen dat ze voor een meisjesschool kiest om zeker te weten dat ze zich niet laat afleiden door het andere geslacht. Maar op de zomerschool van de Pennsylvania Academy of the Fine Arts gebeurt dat toch: ze valt voor de charmes van de Cubaanse kunstenaar Carlos Enríquez. ‘Hij is heel knap!’ Op 1 juni 1925 trouwen ze en een jaar later vertrekken ze samen naar Cuba. Aanvankelijk wonen ze bij zijn ouders, later krijgen ze hun eigen huis. Ze schilderen de hele dag: hij gebouwen, zij mensen. Op 26 december 1926 wordt hun dochter Santillana geboren. En een halfjaar later keren Alice en haar dochter terug naar Amerika; Carlos voegt zich later bij hen. Het jonge gezin vestigt zich in New York, in de Bronx.

Ze krijgen het moeilijk: hebben weinig geld, rivaliseren op artistiek gebied en tot overmaat van ramp sterft Santillana vlak voor haar eerste verjaardag aan difterie. Een klein jaar later, op 24 november 1928 wordt hun tweede dochter geboren: Isabetta. Als zij vijf maanden oud is, neemt haar vader haar mee naar Cuba. Het is de bedoeling dat de baby wordt ingezet bij het lospeuteren van geld bij zijn rijke ouders, maar Carlos keert niet meer terug bij Alice. Isabetta wordt door zijn familie opgevoed en zal haar moeder nog maar zelden zien.
‘Het was het einde van alles,’ herinnert Alice zich later. ‘Ik was alles kwijt.’ Ze probeert het verlies voor zichzelf te rechtvaardigen door te denken dat Isabetta beter af is in Cuba, maar het valt haar zwaar. In augustus 1930 stort Alice in. Ze gaat weer bij haar ouders wonen, maar na een paar zelfmoordpogingen wordt ze opgenomen op de gesloten afdeling van een psychiatrische inrichting. Daar helpen therapie, tekenen en schilderen haar er weer bovenop. In september 1931 is ze genoeg hersteld om weer op zichzelf te gaan wonen.
In die tijd schildert ze veel moeder-en-kind-portretten. Dit zijn geen klassieke, geïdealiseerde beelden, integendeel: ze tonen juist de pijn en de onzekerheid die ook bij het moederschap horen. Daarnaast schildert ze vrouwelijke naakten, terwijl dat voor vrouwelijke kunstenaars nog controversieel is. ‘Ik schilder niet zoals een vrouw dat wordt geacht te doen,’ aldus Alice. ‘Goddank dat de kunst zich niet met dat soort zaken bezighoudt.’
- Het volledige verhaal ‘De eerlijke portretten van schilder Alice Neel’ staat in Flow 3.
Tekst Liddie Austin Fotografie Getty Images