Ondanks genoeg redenen om het niet te doen, besluit Chris Muyres om een boek te schrijven. Hij vertelt erover.
‘Mensen, stop alsjeblieft met het schrijven van boeken!’ Deze noodkreet van uitgevers, die overstelpt werden met manuscripten, las ik de afgelopen twee jaar herhaaldelijk in de kranten. Het was zelfs een item bij EenVandaag. Zelf zat ik in die periode midden in het schrijfproces van de roman die ik al zo lang op papier wilde krijgen. En ik was zeker niet van plan die droom te verscheuren en in de prullenbak te gooien.
Dat ging ook helemaal niet: ik beleefde er veel te veel plezier aan. Bovendien was publicatie niet mijn drijfveer – ik wilde eerst en vooral ontdekken wat het schrijven van fictie me zou brengen en hoe ver ik zou komen met zo’n marathonproject. En net zoals je geen publiek nodig hebt om een runners high te krijgen, heb je geen lezers nodig voor een schrijfroes.
Gevoel van urgentie
De verleiding om aan een roman te beginnen, zoals zo veel mensen die voelen, komt naar mijn idee simpelweg voort uit de menselijke behoefte om mooie dingen te maken, om iets met je creativiteit te doen. Niet voor een ander, maar in de eerste plaats voor jezelf. Het plezier, de ontspanning en soms de euforie die iets maken geeft, is verslavend. Natuurlijk is het extra leuk als je met anderen kunt delen wat je hebt gemaakt.
Als schrijver is dat lastig, want vind maar eens iemand die bereid is een heel boek van je te lezen. Zelf begon ik met een blog voor één lezer, namelijk mijn dochter, destijds een jaar of vijftien. Voor dat blog nam ik steeds een liedje als uitgangspunt om er een jeugdherinnering aan te koppelen. Ik vond het mooi om op die manier tussen de regels door te laten zien hoe waardevol muziek is in het vinden van je identiteit, het smeden van vriendschappen, het verankeren van herinneringen en om je door moeilijke tijden te slepen. De roman die ik heb geschreven gaat niet helemaal toevallig precies daarover.
Dat ik van schrijven hou, weet ik al sinds mijn tiende. Toch is er nog wel iets extra’s nodig om een omvangrijk project als een roman te voltooien, merkte ik. Namelijk een gevoel van urgentie. Dat nam bij mij sterk toe door de pandemie. Niet omdat ik meer tijd kreeg om te schrijven, maar door het dedain waarmee onze overheid de afgelopen jaren met cultuur omging.
Ook een artikel van hoogleraar sociale psychologie Roos Vonk in de Volkskrant droeg eraan bij. Zij schreef: ‘De lockdown is door velen aangegrepen om een boek te schrijven. […] Het lijkt mij onderdeel van een algemener probleem van toegenomen narcisme. We vinden onszelf allemaal zo belangrijk en bijzonder dat we meer willen zenden in plaats van ontvangen. Als je kinderen vandaag de dag vraagt wat ze willen worden, zeggen velen niet meer ‘piloot’ of ‘dierenarts’, maar: ‘beroemd’. Maakt niet uit waarmee.’
Uit het niets
Het cultuurpessimisme van de overheid en Vonk raakten me. Ik wilde daar een ander verhaal tegenover zetten en dat gaf me de drive om in één ruk mijn roman op papier te zetten. Schrijven is voor mij een manier om het lelijke om te zetten in iets moois.
Uiteindelijk schreef ik een vertelling over iemand voor wie muziek de redding was na de met raadsels omgeven dood van zijn tweelingzusje. Om de hoofdpersoon Lowie te citeren: ‘Concertzalen en musea zijn mijn wasstraten, ze spoelen alle stof en modder van me af. Ze wissen mijn voorruit en boenen mijn koplampen. Ze laten me weer helder op de weg kijken van achter mijn stuur, zodat ik niet tegen een boom knal.’
Mijn drive hield me bijna obsessief gaande, en nu was het bidden dat die niet zou worden gehinderd door een writer’s block. Gelukkig is me dat bespaard gebleven, hoewel ik wel een paar keer gefrustreerd raakte toen ik aan een nieuw hoofdstuk begon en alleen in de meest beroerde zinnen wist op te schrijven wat ik wilde vertellen. Op die momenten bekroop me het gevoel: je bent het kwijt, het is op.
Gaandeweg leerde ik dat de essentie van fictie schrijven bestaat uit het herschrijven van je eigen onbeholpen basismateriaal. Een beeldhouwer kan een homp klei kopen en er meteen mee aan de slag gaan. Als schrijver moet je eerst zelf uit het niets een vormeloze brij van zinnen ophoesten. Pas dan heb je materiaal in handen waarvan je iets moois kunt boetseren. Wanneer het lukt om aantrekkelijke tekst te vormen uit iets waar je je aanvankelijk voor schaamde, geeft dat een enorme kick.
Maar na de aanvankelijke blijdschap over geschreven scènes, volgde bij mij vaak al snel grote onzekerheid. Slaat het allemaal wel ergens op? Komt het over? Is het universeel genoeg? Want hoewel ik het boek voor mezelf schreef, vind ik dat een verhaal moet uitstijgen boven puur persoonlijke preoccupaties en voorkeuren – ik schreef immers geen dagboek.
Blinde vlekken
Op zeker moment belandde ik in een schrijffase waarin het einde alsmaar verder uit zicht raakte. Als ik van tevoren had geweten hoe lang mijn verhaal zou worden, was ik er misschien niet eens aan begonnen. Ik had ruwweg vijftien hoofdstukken in mijn hoofd, het werden er bijna twee keer zo veel. Het verhaal sleepte me soms gewoon mee zonder dat ik er veel aan kon doen. Het ene geplande hoofdstuk dwong een nieuw, ongepland hoofdstuk af. Tegelijkertijd waren dat ook de leukste momenten.
Renate Dorrestein vertelt in Onder de motorkap van het schrijverschap: ‘Het verhaal zelf kan en wil maar één kant op. Zijn eigen kant.’ Dat herken ik. Voor mij bestond een groot deel van de roes van het schrijven precies uit zulke fases waarin ik het gevoel had dat het verhaal me overnam. Dan schreef ik bijna alsof ik las: ik was zelf nieuwsgierig waar het naartoe ging, en de richting verraste me. Soms kreeg ik door het toeval zomaar iets moois toegeworpen.
Thomas Rosenboom beschrijft zulke serendipiteit in Aanvallend spel, een serie lezingen over schrijven. Hij ziet het als bijvangst van de research die je doet: je zoekt naar iets, en stuit op iets totaal anders, waarvan je vooraf niet had kunnen bedenken dat het zo perfect bruikbaar zou zijn. Rosenboom adviseert om je ogen er altijd voor open te houden.
Maar hoe verder mijn roman vorderde, hoe meer behoefte ik kreeg aan lezers. Ik was in alle eerlijkheid best een beetje verliefd geworden op mijn eigen personages, zouden anderen dat ook worden? Was de tekst stilistisch aantrekkelijk en prettig leesbaar? En vooral ook: wat zou er allemaal nog beter kunnen? Om daar achter te komen, heb je objectieve en ervaren lezers nodig – geen familie en vrienden.
Op zoek naar zulke lezers, kwam ik op het spoor van de Meesterproef van de Querido Academie. Een workshop voor aspirant-schrijvers met een concreet plan voor een roman. Met een groep van maximaal acht deelnemers en een docent werk je tijdens de cursus aan je verhaal. Je leest en becommentarieert elkaars werk en krijgt tips en informatie over de technische kanten van een roman, zoals vertelperspectief, spanningsopbouw, conflict, karakters en dialogen. Een beetje alsof je gaat sporten in clubverband en gerichte trainingen krijgt.
Ik was behoorlijk zenuwachtig over de feedback die mijn medecursisten en docent zouden geven over het eerste hoofdstuk van mijn boek, het hoofdstuk dat bepaalt of een lezer verder wil lezen of niet. Gelukkig waren ze enthousiast. En legde de feedback ook feilloos een paar blinde vlekken bloot.
Zou het?
Op het moment dat ik dit schrijf, zit ik nog midden in de Meesterproef. Ik durf best te bekennen dat ik inmiddels nieuwsgierig ben geworden of mijn verhaal wellicht goed genoeg is om ooit gepubliceerd te worden. Dat wordt aan het eind bekeken met een literair agent. Ik weet dat de kans om uitgegeven te worden klein is en dus maak ik me er niet al te druk om.
Ik merk wel dat mensen vaak niet geloven dat ik er zo ontspannen in sta. Waarom zou je een roman schrijven als je weet dat die niet verder komt dan je eigen boekenplank? Misschien om dezelfde reden dat mensen voor hun lol tekenen en schilderen, ondanks dat het werk nooit buiten hun eigen muren te zien zal zijn. Al wordt mijn roman nooit gelezen en zal hij de wereld niet veranderen, ikzelf ben door het schrijven ervan wel veranderd: het geeft zelfvertrouwen om te ontdekken dat je in staat bent om uit je fantasie, uit het niets, iets te maken.
En fictie schrijven is heel anders dan journalistieke teksten. Die laatste benader je puur rationeel en feitelijk, maar als je fictie schrijft kom je in een roes – het doet goed om op deze manier soms uit je ratio te kunnen stappen. Daarnaast heeft het schrijven me waardevolle inzichten gegeven over muziek en kunst. Over hoe cruciaal muziek (maar ook kunst, mode et cetera) bijvoorbeeld is voor het vinden van je identiteit, het smeden van vriendschappen en je persoonlijke ontwikkeling. En dat het daarom zo belangrijk is dat er subculturen zijn en dat die worden ondersteund en ruimte krijgen.
Muziek is zó vanzelfsprekend altijd en overal aanwezig in het leven, dat je het gaat zien als een bijzaak, terwijl het denk ik een hoofdzaak is. Schrijven dwingt je om na te denken en woorden te vinden voor je gedachten. En ook al ben ik nog een schrijver zonder lezers, dan nog is het een onbeschrijflijk gevoel om uit het niets een compleet nieuwe wereld te kunnen scheppen, ‘zonder er eerst iets voor kapot te hoeven maken’, zoals John Updike het eens zo mooi zei.
Ik ken mensen die jaren trainden om ooit een marathon uit te kunnen lopen, en die dat uiteindelijk is gelukt – anoniem, met rugnummer duizend-en-nog-wat. Naamloos, tussen duizenden anderen, een droom verwezenlijken: daar is niets mis mee.
Meer lezen
- Amateurisme: waarom we massaal beginnen aan nieuwe hobby’s.
- Je verlangens leren kennen? Dat kan door te schrijven.
Tekst Chris Muyres Illustratie/collage Clare Owen